Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en duidelijk als de gekruisigde bekendgemaakt? Ik wil maar één ding van u weten: hebt u de Geest ontvangen door de wet na te leven of door te luisteren en te geloven? Bent u werkelijk zo dwaas weer op uw eigen kracht te vertrouwen, en niet langer op de Geest? Is alles wat u hebt meegemaakt dan voor niets geweest? Dat kan toch niet! Geeft God u de Geest en goddelijke krachten omdat u de wet naleeft? Of geeft hij ze omdat u naar hem luistert en op hem vertrouwt?
«M.I.T. concert choir (Creative commons 3.0)» © Creative commons NC-ND 4.0 Creative Commons
«Undefended heart» © Magnatune Magnatune license
Het M.I.T. concert choir zingt Zion’s walls, gecomponeerd door Aaron Copland.
‘In Sion leg ik een hoeksteen die ik heb uitgekozen om zijn kostbaarheid; wie daarop vertrouwt, komt niet bedrogen uit.’
De lezing is genomen uit de brief van de heilige Paulus aan de Galaten, hoofdstuk 3, vanaf vers 1.
‘Galaten, zijn jullie gek geworden?’ Paulus is hier niet bepaald diplomatisch te noemen, maar kun je tussen de lijnen lezen hoe gefrustreerd Paulus was over de Galaten?- maar wat is het dan dat hem zo boos maakt?
Paulus vreest dat de Galaten het allerbelangrijkste over het hoofd zien. Anderen houden hen voor dat het niet voldoende is te geloven, en vrij te zijn in naam van Christus, om gered te worden: daarvoor zouden ze ook nog de Joodse wet moeten navolgen! Mensen nemen meestal hun toevlucht tot wetten wanneer ze te bang zijn om volgens hun geloof te leven. De wet geeft je houvast, terwijl leven vanuit je geloof risicovol kan zijn. Merk je soms bij jezelf die zelfde vrees op, de vrees die ook de Galaten voelden, de vrees om je geloof te volgen?
Als ik de lezing opnieuw beluister, zou ik me de vraag kunnen stellen of deze woorden ook voor mij gelden. Bestaat mijn geloof uit het volgen van een aantal regels? Is de God waarmee ik in relatie treedt een regelgever, een harde leermeester, of een levende en vergevende God?
Ik vraag de Heer wat ik nodig heb. Misschien getuigt dit wel van een groter vertrouwen: dat ik de moed heb om in geloof te leven en de risico’s te nemen die God van mij vraagt. Wat ik ook nodig heb, ik leg het nu aan God voor.