In het eerste regeringsjaar van Cyrus, de koning van Perzië, ging in vervulling wat de HEER Jeremia had laten aankondigen. Hij zette de koning ertoe aan om in zijn hele koninkrijk mondeling en ook schriftelijk het volgende besluit bekend te laten maken: ‘Dit zegt Cyrus, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de HEER, de God van de hemel, mij gegeven. Hij heeft mij opgedragen om voor hem een tempel te bouwen in Jeruzalem, een stad in Juda. Laten al diegenen onder u die tot zijn volk behoren, zich met de hulp van hun God naar Jeruzalem in Juda begeven om er de tempel van de HEER weer op te bouwen, de God van Israël, de God die in Jeruzalem woont. Allen die hier nog als vreemdeling verblijven, waar zij zich ook mogen bevinden, dienen van hun medeburgers ondersteuning te krijgen in de vorm van zilver, goud, goederen en vee. Dit komt boven op de vrijwillige gaven voor de tempel van de God die in Jeruzalem woont.’
De familiehoofden van de stammen Juda en Benjamin, de priesters en de Levieten, allen die God daartoe aanzette, maakten zich gereed om naar Jeruzalem te vertrekken en te beginnen met de bouw van de tempel van de HEER. Al hun buren ondersteunden hen met voorwerpen van zilver en goud, met goederen, vee en kostbare geschenken, nog afgezien van wat vrijwillig aangeboden werd.
«Whisper» © Magnatune Magnatune license
«Sigh no more» © Creative commons NC-ND 4.0 Creative Commons
De groep Mumford and sons speelt het lied After the storm.
'Wat achter me ligt bekruipt me. Ja, zelfs voor wat voorbij de heuvel ligt maakt me bang. Maar na de storm neemt God me bij de hand en aanschouwen we wat voor ons ligt met een genadevolle blik.'
De lezing van vandaag is uit het boek van Ezra, hoofdstuk 1, vanaf vers 1.
Deze woorden uit het boek van Ezra zijn het begin van het verhaal over de herbouw van de tempel in Jeruzalem. Die was – met instemming van God – vernietigd vanwege de ontrouw van de koning en de religieuze leiders. Herken je iets uit dit verhaal, hoewel het al tweeënhalf duizend jaar geleden is?
Als je vandaag de dag om je heen kijkt, waar zie jij dan het huis van God? En zie je ook dat het ergens kapot of vernietigd is?
En waar zie jij kansen om het huis van God te herbouwen?
Luister nog eens naar de lezing. En denk je in dat deze woorden over vandaag gaan – over de wereld waarin jij leeft. En kijk eens welke nood of welke kans voor herbouw er in je opkomt.
Spreek nu met God over de gedachten en gevoelens die deze lezing bij je oproept; spreek met Hem over de dingen waartoe hij je met deze woorden uitnodigt: om over na te denken, om te zeggen, of te doen.