Daarom – spreekt de HEER –, keer nu terug tot mij met heel je hart en begin te vasten, te treuren en te rouwen. Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart. Keer terug tot de HEER, jullie God, want hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid. Misschien herroept hij zijn vonnis, komt hij erop terug en laat hij toch iets van zijn zegen over, zodat jullie weer graan en wijn kunnen offeren aan de HEER, jullie God. Blaas de ramshoorn op de Sion, kondig een vastentijd af en roep op tot een plechtige samenkomst. Breng het volk bijeen, laat heel Israël zich reinigen. Breng de oude mensen tezamen, verzamel de kinderen, ook de kleintjes aan de borst. Laat de bruidegom opstaan van het bruidsbed, laat zijn bruid het slaapvertrek verlaten. Priesters, dienaren van de HEER, hef een smeekbede aan in de tempel, tussen altaar en voorhal: ‘Ach HEER, spaar uw volk, uw eigendom, geef het niet prijs aan spot en hoon van andere volken. Waarom zouden zij mogen schimpen: “En waar is nu hun God?”’ Dan zal de HEER het opnemen voor zijn land en zich ontfermen over zijn volk.
«Jesuit music for meditation – vespers 1» © Met permissie Permissie
Schola antiqua zingt het lied Attende domine.
‘Rechterhand van de Vader, hoeksteen,
weg van het heil, toegang tot de hemel,
was de smetten van onze zonden af.’
De lezing van vandaag is genomen uit het boek van de profeet Joël, hoofdstuk 2, vanaf vers 12.
De profeet Joël zegt ons: ‘Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart.’ We maken ons dikwijls zorgen over ons uiterlijk - hoe wij overkomen bij anderen - maar God ziet wat er vanbinnen, in onze harten is. Komt dat bij mij over als bedreigend… of als een verlossing? … Hoe zou ik, terwijl ik hier nu zit, beschrijven wat er in mijn hart is?
Steeds weer spreekt deze lezing van Gods vergiffenis en genade. In tegenstelling tot bij ons mensen, kan men er bij God op vertrouwen dat Hij nooit wrok koestert, maar dat Hij ons liefdevol zal omhelzen wanneer we onszelf naar Hem toekeren. Geloof ik in deze vergiffenis? Wil ik deze vergiffenis?
Ook al zijn deze woorden duizenden jaren geleden opgeschreven, toch spreekt God hierin nu tot ons. Terwijl ik deze passage nogmaals beluister, hoor ik haar deze keer als gericht tot mij – God spreekt mij persoonlijk aan.
Hoe reageer ik, hier en nu, op dit appèl dat op mij gedaan wordt? Wat zou ik nu tot God willen zeggen?