Toen Jezus de mensenmassa om zich heen zag, gaf hij bevel naar de overkant te varen. Maar een schriftgeleerde kwam op hem af en zei: ‘Meester, ik zal u volgen waarheen u ook gaat.’ Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen.’ Een ander, een van zijn leerlingen, zei: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’ Maar Jezus zei tegen hem: ‘Volg mij en laat de doden hun doden begraven.’
«The meditone project, volume 1» © Creative commons NC-ND 4.0 Creative Commons
Je luistert naar het Taize lied O gij, Boven alles uit.
De lezing van vandaag is genomen uit het Evangelie volgens Matteüs, hoofdstuk 8, vanaf vers 18.
Jezus lijkt bijna ruw degenen die Hem enthousiast volgen terug te wijzen met harde woorden over wat het kost om zijn leerling te zijn. Hoe komt zijn reactie op jou over? Wreed? Ontmoedigend? Realistisch?
‘Laat de doden hun doden begraven’ lijkt een ongevoelig antwoord aan iemand die alleen maar zijn plicht ten opzichte van zijn gestorven vader wil vervullen. Maar wat zegt Jezus hier eigenlijk over wie in werkelijkheid dood of levend is?
Stel je voor, als deze passage opnieuw wordt gelezen, dat je een van deze leerlingen bent. Vol enthousiasme heb je je bereidheid om Jezus te volgen uitgesproken en nu krijg je dit ontmoedigend antwoord te horen: hoe moeilijk het zal gaan worden. Wat voor gevoel geeft je dat?
Als je jezelf beschouwt als een volgeling, een leerling van Jezus, wat heeft het jou dan gekost om dat te zijn? Misschien heb je veel moeten opofferen. Of wellicht denk je dat je het maar gemakkelijk hebt gehad. Kun je daarover nu met Jezus een gesprek voeren?