Jezus riep de twaalf bij zich en zond hen twee aan twee uit, en gaf hun macht over de onreine geesten. Hij droeg hun op niets mee te nemen voor onderweg, geen brood, geen reistas en geen geld, alleen een stok. Sandalen mochten ze wel dragen. ‘Maar,’ zei Hij, ‘trek geen extra kleren aan.’ En ook zei Hij: ‘Als jullie ergens onderdak krijgen, moet je daar blijven tot je verder reist. Maar als jullie ergens niet welkom zijn en de mensen niet naar jullie willen luisteren, moet je daar weggaan en het stof van je voeten schudden ten teken dat je niets meer met hen te maken wilt hebben.’ Ze gingen op weg en riepen de mensen op om tot inkeer te komen, en ze dreven veel demonen uit en zalfden veel zieken met olie en genazen hen.
«Photonen vocaal ensemble (Opgenomen t.b.v. Bidden Onderweg)» © Eigen opname Bidden Onderweg
«Fire ep» © Creative commons NC-ND 4.0 Creative Commons
Photonen vocaal ensemble zingt het lied The road home. ‘Nergens vind je grotere schoonheid dan op het pad naar je bestemming. Sta op, volg mij, ik leid je naar huis.’
De lezing van vandaag is genomen uit het Evangelie volgens Marcus, hoofdstuk 6, vanaf vers 7.
Als Jezus de twaalf uitzendt op hun missie, geeft Hij hen erg precieze instructies mee. Het gaat over aanvaard en afgewezen worden, over slagen en falen. “Als jullie welkom zijn, blijf daar dan. Zijn jullie niet welkom, schud dan het stof van jullie voeten en ga verder.” Eenvoudig genoeg, deze raad - dat snapt toch iedereen, zou je kunnen zeggen. En toch wordt dit advies niet altijd opgevolgd. Kan ik echt ontvangen wat me gegeven wordt? Aanvaard ik aangewezen te zijn op anderen?
Wanneer ik afgewezen word of misluk, “schud ik dan het stof van mijn voeten”? Kan ik het gebeuren dan achterlaten of laat ik de kwetsuur en verontwaardiging in me verder smeulen?
Jezus is ook erg precies over hoe zijn volgelingen zich moeten gedragen. Ze moeten reizen zonder iets mee te nemen. Ze mogen niet afhangen van eigen krachten, maar van de goedheid van vreemdelingen, van de gastvrijheid van de mensen die ze ontmoeten. Ik luister opnieuw naar de lezing. Ik kan mezelf misschien afvragen of Jezus’ woorden beschrijven hoe ik vandaag meewerk aan het Rijk Gods?
Een boodschap als deze horen we makkelijk als een terechtwijzing, als een confrontatie met al wat ons niet lukt. Toch zijn ze vooral aanmoedigend bedoeld. “God zal erin voorzien”. Als ik voor God werk, zal God mij de nodige hulp geven. Welke hulp, welke genade van God zou ik het meeste nodig hebben op dit moment? Kan ik God om deze genade vragen?