Paulus richtte zich tot de leden van de Areopagus en zei: ‘Atheners, ik heb gezien hoe buitengewoon godsdienstig u in ieder opzicht bent. Want toen ik in de stad rondliep en alles wat u vereert nauwlettend in ogenschouw nam, ontdekte ik ook een altaar met het opschrift: “Aan de onbekende god”. Wat u vereert zonder het te kennen, dat kom ik u verkondigen. De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft, Hij die over hemel en aarde heerst, woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels. Hij laat zich ook niet bedienen door mensenhanden alsof er nog iets is dat Hij nodig heeft, Hij die zelf aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt. Uit één mens heeft Hij de hele mensheid gemaakt, die Hij over de hele aarde heeft verspreid; voor elk volk heeft Hij een tijdperk vastgesteld en Hij heeft de grenzen van hun woongebied bepaald. Het was Gods bedoeling dat ze Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is. Want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij. Of, zoals ook enkele van uw eigen dichters hebben gezegd: “Uit Hem komen ook wij voort.”
«Kathedrale klanken (opgenomen i.s.m. Bidden Onderweg)» © Met permissie Permissie
Ensemble Hermes zingt Et in Spiritum Sanctum, Dominum, gecomponeerd door Gheerkin de Hondt.
‘Ik geloof in de heilige Geest, die Heer is en het leven geeft; die voortkomt uit de Vader en de Zoon.’
God, U bent mijn geheime plaats, die altijd in mij woont, en ik in U.
De lezing komt uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 17, vanaf vers 22.
Paulus gaat in gesprek met vreemdelingen – met mensen uit Athene in plaats van uit Jeruzalem. Hij is in een vreemde plaats, een wereld die hij niet goed kent. Maar hij voelt de overtuiging dat God er op een of andere mysterieuze wijze aanwezig is. Sta voor een minuut of twee stil bij deze scène. Wat ziet Paulus?
Kun je je een moment herinneren waarop je in een vreemde en onbekende plaats was? Kun je je dit moment nu voor de geest halen? Wat zie je? Vreemde, onbekende mensen – ze dragen vreemde kledij, spreken een andere taal spreken, hebben een andere huidskleur? Zijn dit barrières die ons uit elkaar houden? Of zijn het gewone, nerveuze, opgejaagde, lijdende mensen – niet zo heel anders dan jij en ik?
Stel je één van de mensen voor in die onbekende plaats – niet als een vreemdeling of als een bedreiging, maar als iemand die, net als jij, ernaar verlangt zin te geven aan zijn leven. Stel je eens voor dat je voor hem bidt, zelfs met hem bidt.
Wanneer je opnieuw naar de passage luistert, concentreer je dan op wat Paulus doet – terwijl je er net als hij van overtuigd bent dat niemand een vreemdeling is voor God … dat God heel dicht staat bij ieder van ons.
Wat wil je hierover met God delen, met Hem in wie wij bewegen, leven en zijn.