Ik, Johannes, was het die deze dingen hoorde en zag. Hij zei tegen mij: Ik kom spoedig, en heb het loon bij me om iedereen te belonen naar zijn daden. Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.’ Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan. ‘Ik, Jezus, heb mijn engel gestuurd om jullie deze dingen bekend te maken voor de gemeenten. Ik ben de telg van David, zijn nakomeling, de stralende morgenster.’ De Geest en de bruid zeggen: ‘Kom!’ Laat wie luistert zeggen: ‘Kom!’ Laat wie dorst heeft komen; laat wie dat wil vrij drinken van het water dat leven geeft. Hij die van deze dingen getuigt, zegt: ‘Ja, Ik kom spoedig!’
«Opgenomen t.b.v. Bidden Onderweg» © Eigen opname Bidden Onderweg
«Försiktigt» © Creative commons NC-ND 4.0 Creative Commons
Het Basilius college zingt het lied Stars, gecomponeerd door Ēriks Ešenvalds.
‘Alleen in de nacht, Op een donkere heuvel. Omringd door dennen en sterren, ervaar ik mijn omgeving. Voel ik Myriaden hartkloppingen, van vuur. En ik weet dat ik vereerd ben, om er te zijn, Getuige van zoveel majesteit.’
De lezing komt uit het boek Openbaring, hoofdstuk 22, vanaf vers 12.
‘Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.’ Wat betekenen deze woorden van Jezus voor mij, als ik kijk naar mijn leven, naar de wereld om mij heen?
‘Wie dorst heeft, laat hem komen. Wie het wil, laat hem het water van het leven ontvangen, gratis.’ Ook ik word hiertoe uitgenodigd, maar waar dorst ik eigenlijk naar? Wat zou ik God écht willen vragen, vanuit de grond van mijn hart? Ik leg mijn diepste verlangen voor aan de Heer.
‘Amen! Kom, Heer Jezus!’ Als ik opnieuw de lezing beluister, sta ik stil bij deze oproep: ‘Kom, Heer Jezus!’
Wat wil ik tegen Jezus zeggen? Ik spreek in mijn eigen woorden, zoals een vriend spreekt met een vriend.