





Aan de mensen die stonden te luisteren, vertelde Hij nog een gelijkenis, aangezien Hij nu dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het koninkrijk van God nu spoedig zou aanbreken. Hij zei: ‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren. Hij riep tien van zijn dienaren bij zich, gaf elk van hen één mine zilver en zei tegen hen: “Ga daarmee handeldrijven terwijl ik weg ben.”
Maar zijn landgenoten haatten hem en stuurden afgevaardigden achter hem aan met de boodschap: “We willen niet dat die man koning over ons wordt!” Bij zijn terugkeer, toen hij het koningschap had ontvangen, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te vernemen wat ze met handeldrijven hadden verdiend. De eerste kwam en zei: “Heer, uw mine zilver heeft tien mine opgeleverd.”
Zijn meester zei: “Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat je betrouwbaar bent geweest in iets zeer gerings verleen ik je het bestuur over tien steden.” De tweede kwam zeggen: “Uw mine, heer, heeft vijf mine opgebracht.” Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden.” Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw mine, die ik in een doek voor u heb bewaard. Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid.”
Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan had ik het bij mijn terugkeer met rente kunnen opeisen.”
En tegen degenen die erbij stonden zei hij: “Neem hem zijn mine af en geef die aan de knecht die er tien verworven heeft.” Ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft er al tien!” “Ik zeg jullie: wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs het laatste worden ontnomen. En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.”’ Na deze woorden trok Jezus verder, op weg naar Jeruzalem.
«Opgenomen in de Krijtberg t.b.v. Bidden Onderweg» © Eigen opname Bidden Onderweg
Je luistert naar de proloog van de Ignatiuscantate, gecomponeerd door Kris Oelbrandt, waarin de openingswoorden uit een gebed van Teresa van Avila weerklinken.
‘Ik ben van U, voor U werd ik geboren. Wat wilt Gij met mij doen?’
We lezen vandaag uit het Evangelie volgens Lucas, hoofdstuk 19 vanaf vers 11.
Dit lijkt niet echt eerlijk, toch? Hoe reageer jij op dit verhaal? Protesteer je omdat het allemaal zo hard en oneerlijk is? Of sta je perplex.
Vraag je jezelf af wat precies de moraal van het verhaal is? Misschien bevraag je wel je eigen gevoel van rechtvaardigheid?
Als je opnieuw naar het tweede deel van de lezing luistert, bedenk eens hoe verschillend de huidige wereld van de handel is, of in hoeverre ze nog lijkt op de situatie uit de lezing.
Welke dingen zijn mij toevertrouwd? En wat heb ik ermee gedaan? Wat heb ik God te zeggen over deze dingen?