





Op zekere dag kwamen er afgezanten van de koning naar Modeïn. Ze moesten het volk dwingen zijn godsdienst af te zweren en erop toezien dat ook daar geofferd werd. Veel Israëlieten gingen naar hen toe, en ook Mattatias en zijn zonen maakten hun opwachting.
De afgezanten van de koning richtten zich tot Mattatias: ‘U bent een leider en bezit macht en aanzien in deze stad, uw zonen en uw verwanten staan achter u. Laat u de eerste zijn die het bevel van de koning opvolgt. Alle volken zijn u al voorgegaan, ook de inwoners van Judea en de mensen die nog in Jeruzalem wonen. Samen met uw zonen zult u tot de vertrouwelingen van de koning behoren, en u zult worden overladen met zilver, goud en vele andere geschenken.’ Maar Mattatias antwoordde met luide stem: ‘Zelfs al zijn alle volken in het rijk van de koning hem gehoorzaam, zelfs al wordt iedereen de godsdienst van zijn voorouders ontrouw door de bevelen van de koning op te volgen, dan nog zullen ik, mijn zonen en mijn verwanten trouw blijven aan het verbond van onze voorouders. God verhoede dat we de wet en de voorschriften verloochenen. Wij zullen het gebod van de koning niet gehoorzamen, noch zullen we ook maar een duimbreed afwijken van onze godsdienst.’
Hij was nog niet uitgesproken of er trad voor het oog van de menigte een Jood naar voren die overeenkomstig het bevel van de koning een offer wilde brengen op het altaar in Modeïn. Toen Mattatias dat zag begon hij te trillen van verontwaardiging en uit toewijding aan de wet liet hij zijn woede de vrije loop; hij rende op de man af en stak hem op het altaar neer. Meteen doodde hij ook de afgezant van de koning die het volk tot offeren moest dwingen en haalde het altaar neer.
Daarna trok Mattatias door de stad en riep met luide stem: ‘Laat ieder die de wet is toegedaan en pal staat voor het verbond zich bij mij aansluiten.’ Hij vluchtte met zijn zonen de bergen in; hun bezittingen lieten zij achter in de stad.In die tijd trokken velen die rechtvaardig wilden leven en wilden vasthouden aan de wet naar de woestijn. Daar vestigden ze zich
Je luistert naar het lied Na rekach vavilonskich, gecomponeerd door Aleksandr Archangelski.
De lezing van vandaag is het eerste boek van de Makkabeeën, hoofdstuk 2 vanaf vers 15.
Mattathias en zijn zonen hebben Jeruzalem verlaten, nadat de stad is overgenomen door de nieuwe religie van de koning. Maar oog in oog met een ambtenaar van de koning in Modeïn kan Mattahthias er niet meer tegen. Rechtvaardige woede overspoelt hem. Hoewel moord nooit kan worden goedgekeurd, is de diepte van Mattathias’ passie overduidelijk. Wanneer was ik zelf geraakt tot in het diepst van mijn ziel om iets waar ik in geloofde?
Waarin geloof ik zelf met passie? Wat heb ik ervoor over om altijd trouw te blijven aan mijn overtuigingen?
Als het eerste deel van het verhaal opnieuw wordt gelezen, let dan vooral op de macht, de status en de rijkdom die Mattathias opgeeft, als hij positie inneemt, en waarom hij al die dingen zo makkelijk opgeeft.
Weinigen van ons hoeven zich vandaag de dag op zo’n dramatische manier op te stellen als Mattathias. Maar er zijn subtiele manieren waarop we gevraagd worden om te kiezen tussen macht, status, rijkdom… en geloof in de God van liefde.
Praat aan het eind van dit gebed met God over waar jij deze keuzes ziet, en over gevoelens die in je opwelden tijdens dit gebed.