Aangezien ik, Heer, in de steppen van Azië, geen brood, geen wijn, geen altaar heb, zal ik boven de symbolen uitstijgen, tot de absolute grootsheid van de Werkelijkheid. Ik, uw priester, zal U, op het altaar van de hele Aarde, het werk en het verdriet van de Wereld aanbieden.
De zon heeft zojuist de uiterste rand van het oostelijk deel van het land verlicht. Opnieuw, onder het verzengende vuur van de velden, ontwaakt het levende lichaam van de Aarde, huivert het en begint het opnieuw aan haar verontrustende werk. Ik leg op mijn pateen, mijn God, de oogst die van deze nieuwe inspanning wordt verwacht. Ik giet in mijn kelk het sap van alle vruchten die vandaag worden geperst.
Mijn kelk en mijn pateen zijn de diepten van mijn ziel die wijd openstaat voor alle bewegingen die in een oogwenk uit alle hoeken van de wereld zullen opstijgen en zullen samenvloeien in de richting van de Geest.
Laat ze daarom tot mij komen, de gedachtenis en de mystieke aanwezigheid
van hen die door het licht tot een nieuwe dag worden gewekt.
Een voor een, Heer, zie ik ze en houd ik van ze. (...)
Ik roep ze op, de naamloze groepen die de ontelbare menigte van de levenden vormen; zij die komen en zij die gaan; vooral zij die, in waarachtigheid of door dwaling, in hun kantoor, hun laboratorium of andere werkplaats,
geloven in de vooruitgang der dingen, en vandaag het licht hartstochtelijk zullen nastreven.
Deze verontruste, verwarde en opvallende menigte, waarvan de omvang ons bang maakt, deze menselijke oceaan, waarvan de trage en eentonige golfbewegingen de meest gelovige harten verontrusten, precies daar wil ik dat mijn mens-zijn op dit moment weerklinkt bij zijn diepe rumoer.
Alles wat in de loop van deze dag in de wereld zal toenemen, alles wat zal verminderen, alles wat ook zal sterven. Ziehier Heer wat ik probeer samen te brengen om het U aan te bieden; dit zijn mijn offergaven, de enige die U wenst.
Ontvang, Heer, dit heilige Brood dat de Schepping, die bewogen wordt door Uw oproep, U aanbiedt bij de nieuwe dageraad. Dit brood, onze inspanning, is op zichzelf, ik weet het, slechts een immense onvolmaaktheid. Ook deze wijn, onze pijn, is helaas slechts een vluchtige drank. Maar in het hart van deze vormeloze menigte hebt u een onweerstaanbaar en heiligmakend verlangen neergelegd dat ons allen, de ongelovigen zowel als de gelovigen, doet uitroepen: "Heer, maak ons één”.
Neem, Heer, en aanvaard
mijn vrijheid,
mijn geheugen,
mijn verstand
en heel mijn wil,
alles wat ik heb en bezit.
U hebt het mij gegeven,
aan u Heer, geef ik het terug
Alles is van U,
beschik erover geheel volgens uw wil.
Geef dat ik U mag liefhebben,
die genade is mij genoeg.
(Geestelijke Oefeningen nr. 234)
«Trenes de Juguete» © Creative commons NC-ND 4.0 Creative Commons
Dit is een gebedspodcast vertrekkend van een citaat van de jezuïet, Pierre Teilhard de Chardin: paleontoloog, antropoloog en theoloog. In 1923 neemt Teilhard deel aan een wetenschappelijke expeditie in China. Hij bevindt hij zich, bij het krieken van de dag in een eindeloze woestijnachtige steppe. Hij wil graag de eucharistie vieren maar dat kan niet. Niet door het virus. Wel omdat hij daar, in de Gobi-woestijn, noch brood, noch wijn heeft. In zijn gebed ontspint zich een overweging die hem brengt naar het wezen van de Eucharistie: danken.
Bij het begin van deze gebedstijd ga ook ik de stilte in en stel ik me open voor de aanwezigheid van God die naast mij is. Ja Heer, open mijn hart voor zijn nabijheid: In de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, Amen.
Luister nu een eerste keer naar een fragment uit deze overweging van pater Teilhard de Chardin, uitkijkend over de wereld, in de Gobi-woestijn.
Bij het begin van deze meditatie toont Pierre Teilhard de Chardin zijn armoede: "Ik heb geen brood, geen wijn, geen altaar". Ik kijk op mijn beurt naar wat ik in deze moeilijke momenten van isolatie moet missen. Welke relaties? Welke contacten? Welke bezigheden? Welke materiële grenzen? Ik word me bewust van mijn beperkingen, van de grenzen die me worden opgelegd.
Toch gaat de meditatie verder. Teilhard de Chardin beschouwt de hele mensheid in beweging. Hij noemt ze 'de ontelbare menigte van de levenden', op zoek naar het licht in het hart van hun werk, van hun dagelijks leven. Ik kijk naar deze mannen en vrouwen, in het bijzonder verzorgend personeel, artsen, verpleegkundigen die zoeken naar licht in de toewijding aan hun zorgende taak. Ik zie de eenzame, geïsoleerde ouderen, de zieken in hun verslagenheid en overgave en zoveel mensen in hun dagelijks leven.
De meditatie eindigt met een onmetelijke offerande van al deze mensen die betrokken zijn op andere mensen. In mijn eigen woorden, met wat ik heb kunnen aanschouwen van deze mensheid waar ik deel van uitmaak, bied ik op mijn beurt dit leven aan de Heer aan.
Ik luister opnieuw naar deze meditatie. Ik gebruik al mijn verbeelding om deel te hebben aan dit verhaal.
Aan het einde van deze gebedstijd wend ik me met vertrouwen tot God. Ik kan Hem een bijzondere situatie toevertrouwen, zijn raad vragen of in stilte voor Hem staan, verheugd dat ik met hem verenigd ben.