Waarom werkt een jonge vrouw met demente bejaarden?

“Omdat het ongelofelijk mooi werk is. Voor mij zijn het gewoon oude mensen en dat ze dementie hebben komt vaak pas op spoor twee, drie of vier. Het zijn wijze mensen die mij veel vertellen over wat belangrijk is in het leven. Ik beschouw mezelf als een bofkont dat ik die wijze lessen van de ouderdom nu alvast hoor.”
Kun je dat eens concreet maken?
“Toen ik als 23-jarige begon met dit werk was ontzettend aan het hannesen met: hoe zie ik eruit, hoe kijkt de ander naar mij, kan ik dit wel zeggen? Ik werd daar niet blijer van. Onze bewoners aanvaarden mij zoals ik ben. Door hen voelde ik mij gewaardeerd, ze zijn complimenteus, verwelkomend en altijd blij mij te zien. Anders dan op veel plekken, waar mensen vaak hard zijn voor elkaar. Ik gun het de gemiddelde puber eens een dagje in het verpleeghuis mee te lopen en te horen: wat fijn dat je er bent.”
Tegelijk zijn de mensen met wie je werkt ook ziek.“Ik wil dementie niet verheerlijken. Het is een nare ziekte, die alleen maar erger wordt en waar je uiteindelijk aan sterft. En onderweg lever je veel dingen in die je dierbaar zijn. En toch, als het donker wordt, zie je ook beter waar het licht nog brandt. Er is nog zoveel wel.”
Hoe ben je erbij gekomen om dit werk te gaan doen?
“Ik was eerst docent geschiedenis. Ik herinner mij het moment dat ik een groep leerlingen voor mij had met twaalf zittenblijvers. Die hadden zoiets van: dit ken ik al, houd op met je geschiedenis. Het ongemotiveerde inspireerde mij niet. Ook zag ik dat er veel in hun hoofden omging, over wie ze zijn, hoe ze zich verhouden tot anderen, de diepe levensvragen. Als docent geschiedenis kwam ik daar niet aan toe, toch was dat de motivatie geweest om het onderwijs in te gaan. Toen ik mij oriënteerde op een master, ontdekte ik de studie Geestelijk Verzorging. Dat was het voor mij. Later ontdekte ik dat ouderen mij beter liggen dan pubers.”
Wat is het eigene van jouw rol als geestelijk verzorger in een verpleeghuis?
“De geestelijk verzorger probeert iets aan te wakkeren, probeert iemands veerkracht naar boven te halen. In een ontmoeting zoek ik naar wie de persoon tegenover mij is en wat voor hem of haar van waarde is. Dat probeer ik tevoorschijn te luisteren."
“Ik kom binnen zonder plan. Dat is anders dan onze fysiotherapeut die zegt: vandaag kom ik kijken hoe het met lopen gaat, zodat hij een risico-analyse kan maken. Ik probeer zo doelloos mogelijk te zijn, zodat ik mijn ogen open houd. Als ik met een briefje in hand op zoek ga naar meneer Jansen, dan valt het mij misschien niet op dat er iemand in een hoekje bijna in huilen uitbarst. Ik wil aanwezig zijn, aanspreekbaar. Mensen het gevoel geven dat ze naar mij toe kunnen komen om te zeggen wat hen bezighoudt.”
Hoe praat je over de diepere dingen met mensen met dementie?
“Met eenvoudige woorden en zinnen. Door in gesprekken te zoeken naar bronnen van kracht. Wanneer iemand vertelt over een moeilijke levensfase, dan vraag ik aan wie of wat ze houvast hadden. Met die informatie kunnen we nu misschien ook iets. Je kunt ingaan op iemands verdriet, maar ook op hoe ze het vol hebben gehouden. Dan boor je iets anders aan. Ik vraag vaak naar het licht. Waar glinstert het?”
Rapporteer je die gesprekken?
“Dat is een dilemma. Soms vraag ik of ze het goed vinden dat ik erover schrijf zodat collega’s en familieleden iets van het gesprek meekrijgen, maar vaak is zo’n vraag al een brug te ver en moet ik mijn eigen geweten toetsen over wat ik deel. Dan schrijf ik op dat we spraken over verlieservaringen, over eenzaamheid, zonder uit de doeken te doen wat er precies besproken is, want dat hoort tot de vertrouwelijkheid van het gesprek.”
Wat kun je ons aanraden in onze omgang met mensen met dementie?
“Ergens heb ik makkelijk praten, want ik leer iemand kennen zoals die dan is. De familie heeft al een hele weg afgelegd waarin veel verloren is gegaan. Die familie rouwt daar om. Hoe iemand nu is wordt gelegd naast hoe iemand vroeger was. Toch zou mijn tip zijn: probeer iemand te zien zoals die nu is. Wat houdt haar nu bezig? Dat vraag misschien van je dat je een andere taal leert spreken. Vraag bijvoorbeeld niet: ‘Mam, wat heb je vanmiddag gegeten?’, maar ‘heb je vanmiddag lekker gegeten?’. Mensen confronteren met wat niet meer lukt maakt hen klein.”
Wat vind jij het grootste leed dat je ziet op je werk?
“Dat de herkenning er niet meer is. “Mama, ik ben het.” Of een partner die zich als enige nog de trouwdag herinnert. Zoiets snijdt door mijn ziel. Dat die herkenning niet meer terugkomt is een hard gelag.”
Neem je dat mee naar huis?
“Ik denk thuis vaak aan mijn werk, maar de zwaarte is er dan af. Maar ik stap vooral in de auto met de gedachte: wat heb ik mooi en betekenisvol werk. Ik ben dankbaar dat ik een positieve bijdrage kan leveren op een plek waar, naast veel moois, ook leed is. Dat ik daar kan troosten en mensen mag bijstaan bij deze opgave.”