Lode Van Hecke: "Ik wilde liever dat de paus het niet zou vragen"
U bent bisschop en monnik. Om met dat laatste te beginnen: welk verlangen volgde u jaren geleden toen u monnik werd?
Ik was 19 toen we als klas een retraite bij een jezuïet deden. Ik geloofde niet meer. Die man sprak steeds over de Bijbel als Woord van God. Voor mij was het een raadsel dat zulke intelligente mensen nog geloven. Toen heb ik het erop gewaagd en ben ik zelf Bijbel gaan lezen. Ik las het Nieuwe Testament met vier vragen in mijn achterhoofd: staat er iets in dat mij treft over God; over Jezus; over de mens; en staat er iets speciaal in voor mij? Ik dacht: God, als je bestaat moet je over de brug komen, want ik zal mij eraan verbinden iedere dag te lezen. En daar ben ik eigenlijk nooit meer mee gestopt.
En toen besloot u monnik te worden?
Op mijn zestiende had ik gezworen nooit monnik te worden. Ik vond het moreel onverantwoord je te laten opsluiten tussen vier muren als er zoveel te doen is in de wereld. Daarom wilde ik geneeskunde studeren. Totdat iemand mij meenam naar Orval, in februari, het sneeuwde. Na drie dagen besloot ik in te treden in het trappistenleven.
Wat was er gebeurd?
Heel sterk het gevoel: hier vaart de boot de thuishaven binnen, hier moet ik zijn. Maar, wat nu te doen met het idee dat dit een moreel onverantwoord leven is? Daar moest een antwoord uit de praktijk op komen, niet een theoretisch antwoord. Ik stelde mij de vraag: wat is de zin van mijn leven? Het leven doorgeven aan anderen.
Deze vier mensen leerden mij iets heel eenvoudigs
Daarin had ik vier voorbeelden. Mijn moeder, die mij het leven gaf en voor haar gezin haar carrière opzij zette. Professor Antoon Vergote, wiens intellectueel-zijn ik sterk bewonderde. Violist Sigiswald Kuijken, door wie ik Bach ging begrijpen. En Joseppe, een metselaar met wie ik had gewerkt in een bouwkamp en die kwaliteit van leven en kwaliteit van werk uitstraalde. Deze vier mensen leerden mij iets heel eenvoudigs: door zich te verzoenen met de plaats die de hunne is geven ze het leven door.
Hoezo verzoenen?
Je kunt niet monnik worden én getrouwd zijn of professor aan de universiteit én profvoetballer. Je moet kiezen en dus iets opofferen en je daarmee verzoenen. Van belang is dat je kiest voor wat jouw plaats is en dat je niet je fantasmen achterna loopt. Ik had altijd gedroomd dokter te worden, dat was mijn fantasme. Toen ontdekte ik dat Orval mijn plaats was, hoe wonderbaarlijk ook. Dan toch arts worden zou betekenen dat ik achter mijn eigen illusies aanliep, achter een beeld van mezelf. Maar ik ben niet het beeld van mezelf, ik moet mezelf zijn. Hoe sta je op een gezonde manier in dat spanningsveld: je dromen enerzijds en wat van je gevraagd wordt anderzijds?
Door te kunnen antwoorden op de vraag die zo moeilijk te beantwoorden is: wat is Gods wil? Twee weken voordat ik definitief intrad, hield ik in Guatemala een stervende baby in mijn handen, zwaar ondervoed. Hier zou ik kunnen werken, dacht ik, er is werk genoeg. Toen kwam opnieuw de vraag op: heb ik het recht mij op te sluiten tussen vier muren? Ik heb mij tot God gericht: Jij weet heel goed dat ik niet naar Orval ga om monnik te worden maar ik word monnik omdat Jij dat wilt. Maar als ik hier moet blijven, dan doe ik dat. Zegt het maar.
Niet in het geloof, maar in het monastieke leven heb ik grote dorheid gekend
Het was alsof die baby tegen mij zei: Als je monnik wordt, maar niet voor het decor, doe dat dan. Als je monnik wordt in een religieuze bubbel die je ongevoelig maakt voor het lijden, ga er dan weg. Zo werd mijn keuze bevestigd: doe het als je het maar ernstig doet.
Daarna niet meer getwijfeld?
Niet in het geloof, maar in het monastieke leven heb ik grote dorheid gekend. Twee jaar lang sprak geen enkel woord tot mij. Ik probeerde alle gebedstechnieken uit oost en west, maar niets pakte. Een zinnetje van mijn geestelijk begeleider hield mij in de abdij: ‘Dit is jouw woestijn’. Oké, dan moet ik er doorheen gaan. Soms zei ik tegen mijzelf: het zal tot vanmiddag moeten lukken om te blijven. Ik was op het randje van een depressie. Ik heb mijn godsbeelden moeten loslaten tot ik kon bidden: God ik weet dat je bestaat en dat Jij je laat kennen als Jij het wil en ik voel liever niets dan dat ik achterna loop wat ik mij verbeeld. Op een dag ging ik naar de eucharistieviering van 11 uur en we begonnen de psalmen te bidden en plots spraken alle woorden. Het was alsof een dam gebroken werd. Een fantastisch gevoel. Vanaf toen wist ik: God heeft de zaak in handen, hij leidt mij als monnik.
Wat is er van uw godsbeelden overgebleven?
Alleen Jezus. Wil je God kennen, kijk naar Jezus. Hij is voor mij als een broer die dichter bij staat dan een mens ooit zou kunnen.
Toen kreeg u de vraag bisschop te worden, hoe ging dat?
De nuntius zei: de paus wil je tot bisschop benoemen, ben je daarmee akkoord? Doordat ik dat zag aankomen had ik er al over gesproken en de argumenten voor en tegen op een rij gezet, anders had ik denk ik geweigerd. Ik voelde mij als abt heel verantwoordelijk voor mijn gemeenschap. Maar op een bepaald moment kon ik zeggen: Uw wil geschiedde. Als de paus het vraagt dan zeg ik ja, omdat de Kerk het vraagt, wat de gevolgen ook zijn. Maar ik wilde liever dat hij het niet zou vragen.
U ervoer een bepaalde innerlijke vrijheid?
Ja, maar als de vraag dan werkelijk komt, valt alles wat je hebt voorbereid in je kleine hoofd weg. Ik had mijn broeders gezegd dat ik in eerste instantie zou weigeren, omdat de paus zegt dat alles een kwestie is van onderscheiding en dat die begint met dialoog. Maar toen kwam het verzoek en wist ik: ik hoef de paus niets uit te leggen, hij kent mij en hij kent mijn gemeenschap en hij weet wat hij vraagt en toch vraagt hij het. Het was alsof ik niet tegenover de nuntius stond en ook niet tegenover de paus, maar tegenover God. Hij die mij naar Orval riep wilde nu dat ik naar Gent zou gaan. Maar ik heb er diep mee geworsteld. Ik zag de gezichten van mijn broeders en ik dacht, teken ik nu het doodsarrest van mijn gemeenschap? Dat is erg hoor. Ik hoop van niet. Maar ja…
Heeft u zich daar inmiddels mee verzoend?
Nee, dat doet nog pijn en waarom God mij gevraagd heeft bisschop te worden is voor mij een mysterie. Maar was heel duidelijk dat Hij het was die mij vroeg en daarom ben ik hier. Ik heb altijd gedacht dat niets zo erg is als bisschop te worden; vertegenwoordiger te zijn van een instituut dat door bepaalde mensen gehaat wordt door wat er gebeurd is. Maar dat viel op dat moment allemaal weg. God vraagt me om bisschop te zijn voor het essentiële en de rest pak ik erbij, hoe veel dat ook is.
Wat is dat essentiële?
In deze coronaperiode kan ik minder reizen en minder mensen en groepen ontmoeten. Dat stelt de vraag: waarom is men monnik, waarom is men bisschop van Gent? Om het evangelie te verkondigen. Doordat veel wegvalt, komt het er meer op aan te zijn dan te doen of te hebben. En als ik wel in contact kom met mensen – door teksten te schrijven, in Zoomsessies, in welk contact dan ook – mij bewust te zijn van de vraag: wie ben ik als ik daar ben?