Dure barsten

Vincello speelt het lied Prayer II in G minor.

Kom naar me toe, mijn waarheid, mijn leven.
Bij het begin van mijn gebedstijd van vandaag, nodig ik de Heer uit in mijn leven.
Ik erken dat ik God nodig heb, om mij de weg te tonen, om mij te leren wat waarheid is, om mij leven te geven.

De lezing van vandaag is genomen uit de eerste brief van de apostel Petrus, hoofdstuk 5, vanaf vers 5.

Trots wordt hier aangeduid als de vijand. Trots, dat is zoiets als duur papier dat barsten moet wegmoffelen. Mensen iets laten geloven, mezelf laten geloven dat mijn gebreken en tekortkomingen er niet zijn. Kan ik me tijden herinneren waarin ik probeerde mijn eigen zwakheid te verbergen? Tegenover anderen of zelfs tegenover mezelf? En dat mijn gebreken het gewicht van mijn vermomming niet konden dragen?

Petrus spreekt over ‘ons hullen in nederigheid’. Hij heeft het hier niet over mezelf optutten of verkleden, maar over iets veel dieper: over mezelf aanvaarden zoals ik ben, zoals we allemaal zijn, als mensen die wachten op onze verandering door middel van Gods genade. Is dat ook hoe ik mezelf zie, en de mensen om me heen, terwijl ik bid?

Wanneer je de lezing opnieuw beluistert, let dan op deze woorden: ‘leg al je angst aan Hem voor, want Hij geeft om jou.’

Welke angsten zou je nu aan de Heer willen toevertrouwen?