Tot aan de uiteinden
David Gilden speelt het lied Jesu, Joy Of Man's Desiring.
Dat we onze dagen mogen openhouden voor wat nutteloos is:
gastvrij en welkom, dankzeggen, stilte,
zomaar een woord of een gebaar van goedheid.
Dat we onze dagen openhouden voor God - ook als Hij uitblijft –
voor zijn spreken en voor zijn zwijgen, voor de God over wie wij niet beschikken.
De lezing is genomen uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 13, vanaf vers 46.
“Tot aan de uiteinden van de aarde” … Hoe voelt het om na te denken over de uiteinden van de aarde, over de immensiteit van het universum? Wanneer keek jij voor het laatst naar de weidse nachtelijke lucht? Welke woorden komen in je op? Ontzag? Verwondering? Inzicht? Verrukking?
Stel je dan voor hoe Gods woord zich door dit geheel verspreidt…
Paulus en Barnabas zeggen hier dat hun luisteraars het woord van God afwijzen en “zichzelf het eeuwige leven niet waardig achten”. Vaak is juist dát de reden waarom mensen het woord van God afwijzen: ze kunnen niet geloven dat zij het waard zijn, ze kunnen niet in het goede nieuws geloven dat God zo veel van ze houdt. Ben ik wel eens in de verleiding om zo te denken – om te twijfelen aan Gods boodschap. Betwijfel ik dat ik belangrijk ben in Gods plan?
Als je de lezing voor de tweede keer hoort, stel jezelf dan voor in de menigte, je staat daar en luistert naar Paulus en Barnabas. Hoor de woorden die zij spreken, niet tot een groep vreemden, maar tot jou.
Hoe zou het zijn als God jou zo’n opdracht gaf? Zou je twijfelen of je het wel waard was, of jij echt van zoiets deel uit mag maken? Wat zou je nodig hebben om het wél te kunnen doen? Bid voor die kracht die je nu nodig hebt.
Dat we onze dagen mogen openhouden voor wat nutteloos is:
gastvrij en welkom, dankzeggen, stilte,
zomaar een woord of een gebaar van goedheid.
Dat we onze dagen openhouden voor God - ook als Hij uitblijft –
voor zijn spreken en voor zijn zwijgen, voor de God over wie wij niet beschikken.
De lezing is genomen uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 13, vanaf vers 46.
“Tot aan de uiteinden van de aarde” … Hoe voelt het om na te denken over de uiteinden van de aarde, over de immensiteit van het universum? Wanneer keek jij voor het laatst naar de weidse nachtelijke lucht? Welke woorden komen in je op? Ontzag? Verwondering? Inzicht? Verrukking?
Stel je dan voor hoe Gods woord zich door dit geheel verspreidt…
Paulus en Barnabas zeggen hier dat hun luisteraars het woord van God afwijzen en “zichzelf het eeuwige leven niet waardig achten”. Vaak is juist dát de reden waarom mensen het woord van God afwijzen: ze kunnen niet geloven dat zij het waard zijn, ze kunnen niet in het goede nieuws geloven dat God zo veel van ze houdt. Ben ik wel eens in de verleiding om zo te denken – om te twijfelen aan Gods boodschap. Betwijfel ik dat ik belangrijk ben in Gods plan?
Als je de lezing voor de tweede keer hoort, stel jezelf dan voor in de menigte, je staat daar en luistert naar Paulus en Barnabas. Hoor de woorden die zij spreken, niet tot een groep vreemden, maar tot jou.
Hoe zou het zijn als God jou zo’n opdracht gaf? Zou je twijfelen of je het wel waard was, of jij echt van zoiets deel uit mag maken? Wat zou je nodig hebben om het wél te kunnen doen? Bid voor die kracht die je nu nodig hebt.