Stervelingen

Je luistert naar het lied The paper reeds by the brooks, gecomponeerd door Randall Thompson.

‘De rietkraag langs oevers en monding verdort, het akkerland aan de Nijl droogt uit; alles verwaait, niets blijft ervan over.’

De lezing van vandaag is genomen uit het boek Jeremia, hoofdstuk 17, vanaf vers 5.

Als je ooit in een heet, droog klimaat hebt gewoond, weet je dat water een kostbaar iets is. Je hebt een beeld van struiken in de woestijn. Waarom gebruikt Jeremia dit beeld in de lezing van vandaag? Wat ontbreekt er aan de ‘struik in de woestijn’ dat ik ook mis als ik mijn vertrouwen stel op ‘gewone stervelingen’ in plaats van op God?

Zijn er manieren waarop ik ‘op stervelingen heb vertrouwd’ en ‘louter vlees’ tot mijn ‘kracht’ heb gemaakt? Kan ik tijden bedenken dat ik dat gedaan heb? En hoe dat voelde?

Dan stelt de profeet zich hetzelfde hete, droge klimaat voor en geeft ons het beeld van "een boom geplant aan water" om diegene te beschrijven die "op de Heer vertrouwt". Is dit hoe jij wilt zijn? Heb jij het gevoel dat je “wortels reiken tot in de rivier"? Of vind je het moeilijk om "op de Heer te vertrouwen"?

Als je weer naar de lezing luistert en de Heer hoort zeggen: "Ik, de Heer, ben het die het hart doorgrondt, die nieren toetst, die ieder naar zijn levenswandel beloont, aan ieder geeft wat hij verdient”(Jer. 17: 10), welke gedachten komen dan bij je op?

Wat zou je nu tegen de Heer willen zeggen? Wat zou God vandaag tegen jou willen zeggen?