Voorspellende droom

Naar Matteus, de Christuslegenden van Selma Lagerlöf en het apocriefe Evangelie volgens Nicodemus
Door Dries van den Akker sj.
Hebt u weleens een voorspellende droom gehad? Ik wel.
Het was onrustig in de stad, Jeruzalem. Ik droomde dat mijn echtgenoot, Pontius Pilatus, op zijn rechterstoel zat. Tegenover hem stond een man die ervan beschuldigd werd zich voor koning uit te geven. Ik hoorde mijn echtgenoot zeggen: ‘Ik was mijn handen in onschuld en lever hem aan u over om gekruisigd te worden.’ De man was nog niet afgevoerd of in mijn droom zag ik hoe het hele voorplein van ons paleis volstond met arme mensen in haveloze kleding, met uitgemergelde lijven en hongerige gezichten. Ze riepen: ‘Waar is Jezus de Nazarener, onze koning? Alleen hij kan ons voeden en laven, kleding en onderdak geven!’ Ik hoorde de poortwachter zeggen, alsof het hem verder niets aanging: ‘Ga terug naar jullie sloppenwijken. Pilatus heeft jullie Jezus gedood.’ Toen ging er een gehuil op... Afschuwelijk. Ik werd er wakker van.
Maar ik moet weer ingeslapen zijn, want nu stond ons voorplein vol met zieken en gehandicapten; ze bewogen zich voort met krukken en stokken, op wieltjes en in karretjes; sommigen van hen waren op bedden hierheen gedragen. Ik hoorde ze roepen: ‘Waar is Jezus de Nazarener, onze koning? Alleen hij kan ons helpen!’ En weer zei de poortwachter op zijn ongeïnteresseerde toon: ‘Ga terug naar jullie hospitalen. Pilatus heeft jullie Jezus gedood.’ En er steeg een hartverscheurend gejammer op. Ik werd er wakker van...
Nu stond ons voorplein vol met gevangenen; ze rammelden met hun kettingen en trokken aan hun bewakers: ‘Waar is Jezus de Nazarener, onze koning? Alleen hij kan ons verlossen!’ ‘Ga terug naar uw gevangenis; Pilatus heeft jullie Jezus gedood.’ En er steeg zo’n beangstigend woedend gebrul op dat ik weer wakker werd...
Nu stond ons voorplein vol met doden; het klikkende geluid van de beenderen was griezelig om te horen. ‘Waar is onze koning, Jezus de Nazarener? Allen hij kan ons het leven geven!’ ‘Ga terug naar jullie graven. Pilatus heeft hem gedood.’ En er trad zo’n oorverdovende stilte in dat ik klaarwakker was.
Kunt u zich mijn angst en verbijstering voorstellen toen de volgende morgen vroeg die man, die Nazarener, inderdaad aan Pilatus voorgeleid werd? Ik verbleef in een aangrenzend vertrek en liet mijn echtgenoot een briefje bezorgen: ‘Laat je niet in met deze man. Ik heb vannacht in een droom veel om hem moeten doorstaan.’ Het heeft niet geholpen. Ik hoorde man mijn plechtig verklaren: ‘Ik was mijn handen in onschuld en lever hem aan u over om gekruisigd te worden.’ Vanuit de verte bleven we volgen wat er gebeurde. Diezelfde middag hoorden we dat hij al gestorven was. We lieten de maaltijd voor wat ze was; konden geen hap door onze keel krijgen.
En toen - daags na de Sabbat - was daar het gerucht dat hij was opgestaan uit de dood; dat hij leefde. O, als dat eens waar mocht zijn. Ik ben naar een van zijn leerlingen gestapt, Matteus. Ik kende hem: hij was vroeger tollenaar geweest; dan kwam hij op het paleis de belasting afdragen. Hij ontving mij hartelijk: ‘Welkom, zuster. Wat brengt u hierheen?’ ‘Ik hoor dat Jezus uit de dood zou zijn opgestaan. Kan ik hem te zien krijgen?’ ‘Dat hangt niet van ons af, vrouwe, daar kunnen we alleen maar om vragen in ons gebed.’ ‘Ik zou mij graag bij jullie aansluiten om iets goeds te doen voor de armen, de zieken, de gevangenen; om mensen te helpen die hulp nodig hebben.’ ‘Dat verlangen, vrouwe, dat is zijn stem die in u spreekt.’