Liefde woont in mij

door Dries van den Akker sj
Ik was in alle vroegte naar het graf gegaan. Ik moest en zou zijn lichaam de laatste eer bewijzen. Hij was zo toegetakeld. Ik zou er ruim de tijd voor nemen om hem met liefde en tederheid af te leggen en te balsemen. Het laatste wat ik voor hem doen kon. Maar het graf was open en hij was er niet. Konden ze hem zelfs in de dood niet met rust laten? Waren al die vernederingen waar hij onderdoor had gemoeten... dat spuwen en bespotten, dat kruisigen en kapot maken: was dat allemaal nog niet genoeg geweest? Ik vergat mijn balsemvaasje en rende naar Petrus en Johannes: ‘Ze hebben de Heer weggenomen en nou weet ik niet waar ze hem hebben gelaten.’ Wat had ik verwacht? Begrip? Ze waren zelf nog te verdoofd door alles wat er gebeurd was om te horen wat ik zei. Ze keken mij aan alsof ik hysterisch was. Misschien was ik dat ook wel. Maar uiteindelijk kwamen ze overeind en renden met mij naar de begraafplaats. Ook zij constateerden dat het graf leeg was. De doeken waarin zijn lichaam gewikkeld was geweest, lagen er keurig netjes opgevouwen bij. Tja, en toen zijn ze weer vertrokken. Nog altijd verdoofd. En ik bleef achter. In tranen.
Er kwam iemand achter mij staan: ‘Mevrouw, waarom huilt u zo?’ Op dat moment drong het nog niet tot mij door wat voor idiote vraag dat was. Hebt u ooit aan iemand op een begraafplaats gevraagd: ‘Waarom huilt u zo?’ ‘Ze hebben mijn meester weggenomen, en nou weet ik niet waar ik hem zoeken moet. Of hebt u hem soms...?’ En toen noemde hij mijn naam... Hij noemde mijn naam... Die stem, ik zou hem uit duizenden herkennen. En toch had ik hem nog niet herkend op het moment van die idiote vraag: ‘Rabboeni!’ Hij wás het. Ik twijfelde er geen moment aan. Daar wás hij! Ik omvatte zijn voeten, zoals ik dat zo vaak gedaan had; zoals ik het voor het laatst gedaan had, toen hij van dat vreselijke kruis was afgenomen. ‘Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar de Vader.’
Nu, achteraf, sinds hij inderdaad naar de Vader is teruggegaan..., nu besef ik pas wat die woorden betekenen. Nu hij als liefde in mij woont. En niet alleen in mij, maar in ons allemaal. Hij is om mij heen als de dampkring, de lucht waarvan ik leef. Ik adem hem in en hij doet mij leven. Hij zet zich om in mijn lichaamsgeur, in mijn ziel en zaligheid. Hij is de liefde die in mij woont. En niet alleen in mij...